In Rusland was het al onrustig in 1905. In Odessa revolteerde
de bemanning van de Russische pantserkruiser Potjompkin tegen
hun officieren vanwege de behandeling die zij van hen moesten
ondergaan en omdat leden van de bemanning weigerden, be-
dorven vlees te eten. De muiterij sloeg over op een groot deel
van de Russische Zwarte-Zee-vloot en was het officiële begin van
onlusten en opstand tegen het Russische tsaren-regime.
De communisten buitten dit gegeven later flink uit; er werd in 1925 zelfs een indrukwekkende film van gemaakt door de Russi-
sche regisseur Sergej Eisenstein. In 1917, nog tijdens de Eerste Wereldoorlog, brak in Rusland definitief de revolutie uit. De eerste
echte revolutie in Rusland had plaats gevonden in februari van dat jaar en resulteerde in de afzetting van de tsaar en de installering
van een voorlopige regering onder Alexander Kerenski. Lenin was daarvóór al het land uit gevlucht en werd in april 1917 door de
Duitsers het land weer binnen gesmokkeld. De Duitsers hoopten daarmee zoveel onrust in Rusland teweeg te brengen dat het land
niet meer in staat zou zijn om een behoorlijke oorlog te voeren. De dag na zijn aankomst in Rusland, verkondigde Lenin zijn be-
roemde aprilstellingen:
• alle grond aan de boeren
• alle macht aan de sovjets
• alle fabrieken aan de arbeiders
De eerste bolsjewistische revolutie in de zomer van 1917 mislukte en Lenin moest opnieuw vluchten en werd later door de Duit-
sers aan de macht geholpen, want daarmee hoopte men, de oorlog met de Russen te kunnen beëindigen, wat uiteindelijk ook is ge-
lukt.
Terwijl de Duitse legers zich uit Rusland terug trokken, begon in Duitsland de onrust. En net als in Rusland, begonnen de narig-
heden bij de marine. De Duitse oorlogsvloot was een troetelkind van de keizer en de trots van de Duitse burgerij maar in strategisch
opzicht een volslagen mislukking, want het lukte haar niet om Engeland buiten de oorlog te houden en de poging om de blokkade
door de Engelse vloot te doorbreken, wilde ook maar niet lukken.
Op 4 november 1918 kwam het in Kiel tot de eerste onlusten, waarbij het de matrozen lukte, de macht naar zich toe te trekken.
De coup sloeg over op de andere zeehavens van Duitsland en sleepte uiteindelijk het hele land in de opstand.
De eisen die de matrozen aan de regering stelden, waren in eerste instantie nogal mild:
• Onmiddellijke vrijlating van politieke gevangenen uit de vloot.
• Volledige vrijheid van meningsuiting in toespraak en pers
• Afschaffing van de briefcensuur
• Correct gedrag van officieren tegenover manschappen
• Ongestrafte terugkeer van alle strijdmakkers naar hun schepen
• Onbeperkte vrijheid van de manschappen buiten diensttijd
• Officieren die het eens zijn met de eisen van de soldatenraad, kunnen in ons midden worden opgenomen, officieren
die het vertrouwen van de manschappen niet genieten dienen uit hun functie te worden ontheven
• Familieleden van leden van de soldatenraad zijn vrijgesteld van dienst
De Voorzitter van de soldatenraad was Berhard Kuhnt de latere president van de vrijstaat Oldenburg. Hij werd in 1933 door
leden van de Marine-SA gearresteerd en in 1934 weer vrij gelaten. Hij heeft de oorlog overleefd maar stierf in 1946 in de buurt van
Kiel.
Berlijn, kerstavond 1918 - Matrozen uit Kiel die zichzelf zagen als de elitetroep van de revolutie en andere links-radicale groepe-
ringen bezetten het slot, de Marstall, de Pruisische Landdag en de rijksbank uit protest tegen maatregelen van de regering betref-
fende de links-radicale soldaten en arbeidersraden. Vervolgens bezetten matrozen de rijkkanselerij. Er ontstonden heftige gevechten
tussen het regeringsleger en de gewapende links-radicalen. Arbeiders en vrouwen drongen de rijen van de regeringstroepen binnen
en ontwapenen de regeringstrouwe soldaten. Dat was het einde van het oude regeringsleger.
De nationale sociaal-democratie stond op dit moment het sterkst en bepaalde voor een groot deel de gang van zaken, maar
daarnaast trachtte de groep van internationale sociaal-democraten en de pas opgerichte communistische partij onder Carl Lieb-
knecht en Rosa Luxemburg het politieke klimaat in het Rijk naar links te schuiven. Proclamaties volgden elkaar op. Twee dagen na
het begin van de omwenteling in Duitsland, op 9 november 1918, riep de afgevaardigde van de SPD, Philip Scheidemann, de repu-
bliek Duitsland uit vanaf het balkon van het Reichstag-gebouw en was daarmee de communistische 'Spartakist' Carl Liebknecht net
te vlug af die pas daarna de dictatuur van het proletariaat in Duitsland wist te proclameren. Er volgden weken van politieke onrust en
straatgevechten. Ondanks de radicale strijd van links en rechts, wist het midden zich te handhaven. Bij de verkiezingen in december
1918 in Berlijn behaalden de sociaal-democraten (SPD) onder Friedrich Ebert een duidelijke meerderheid.
Tijdens een demonstratie in Berlijn op 5 januari 1919, de grootste die Berlijn ooit tot dan toe beleefd had, van uiterst linkse le-
den van de USPD (Onafhankelijke Socialistische Partij Duitsland) en de nieuw uit de Spartakusbund gevormde KPD (Communistische
Partij Duitsland), sprak Carl Liebknecht het volk toe.
Na wat aarzelingen kwam het tot de vorming van een revolutionair comité.
Het pas opgerichte communistische comité van USPD en KPD riep de volgende dag op tot een algemene staking tegen de rege-
ring en voor de absolute macht van ultra-links.
Gewapende arbeiders trokken door Berlijn om de communisten onder Eichhorn te steunen. Een dag tevoren al hadden gewa-
pende arbeiders de krantenwijk van Berlijn bezet.
Maar in de Wilhelmstraße stroomden regeringstrouwe troepen samen en bonden de strijd aan die uiteindelijk door de commu-
nisten werd verloren. Carl Liebknecht en Rosa Luxemburg werden in Wilmersdorf gearresteerd en door leden van de gardeschutters-
cavalleriedevisie in de Berlijnse 'Tiergarten' vermoord.
Philipp Scheidemann (1865-1939),
afgevaardigde van de SPD, riep vanuit
een raam van de rijksdag de Republiek
van Weimar uit, 2 uur voordat de com-
munisten hetzelfde deden, terwijl Ebert
nog aarzelde. Hij werd uiteindelijk een
tijdje ministerpresident.
Door de grondwetgevende Nationale Vergadering in Weimar van 19 januari 1919 wisten de ge-
matigd links-democratische partijen zich echter te handhaven; zij hadden het grootste deel van de
bevolking achter zich. De socialistische revolutie van Midden-Europa, zoals Lenin die voor ogen
had, was met succes vermeden worden en de Republiek van Weimar was een feit. Maar daarmee
waren de problemen nog niet over; die begonnen pas. Er moest een vredesverdrag worden onder-
tekend die voor een deel bestond uit eisen die Frankrijk meende te moeten laten gelden, want zij
hadden met de Duitsers nog een appeltje te schillen vanwege de verloren oorlog in 1871.
In begin maart 1919 was het weer feest in Berlijn. Opnieuw braken gevechten uit tussen com-
munisten en regeringstroepen na een oproep tot een algehele staking na aanleiding van beloften
van de regering betreffende vergaande socialisering van de staat die niet werden waar gemaakt.
Tijdens gevechten in Berlijn vielen 1200 doden, waarvan de meeste onder de arbeiders. Iets
dergelijks speelde zich ook in het Zuiden van Duitsland af in het voorjaar van 1919.
In Beieren hadden de ar-
beiders en boeren een raden-
republiek weten uit te roepen
die voornamelijk uit uiterst links
uitgelijnde leden van de SPD,
leden van de USPD en Sparta-
kus-aanhangers bestond, sa-
men met de linkse boerenpar-
tij.
Toen de communisten de
macht met geweld via stakin-
gen naar zich toe wilden trek-
ken, haakten de boeren af die
met de op Moskou afgestemde
communisten toch al niet zo-
veel op hadden. De linkse op-
stand mislukte door inmenging
van de Reichswehr en gewa-
pende boeren. Daarmee kwam
een einde aan de Beierse ra-
denrepubliek.
Op 7 mei 1919 was het dan zover: De vredesvoorwaarden konden worden ondertekend. Hoe-
wel de Amerikaanse president Wilson gematigde plannen voor Europa had, kon hij niet op tegen
de absolute wraaklust van de Franse ministerpresident Clemenceau. Het aan de Duitse delegatie
op de vredesconferentie aangeboden verdrag eiste niet alleen enorme bedragen aan reparatie-
kosten, maar regelde ook de blijvende bezetting van het Ruhr-gebied door Frankrijk en de her-an-
nexatie van de Elzas, waar het volk Frans praatte als het bij Duitsland 'hoorde' en Duits als het on-
der Franse vlag geregeerd werd. Daarnaast moest de Reichswehr worden ingekrompen tot een uiterste minimum van 100.000 man
en moesten alle in omloop zijnde wapens worden vernietigd behalve die welke tot de officiële bewapening van de Reichswehr be-
hoorden. De wapenindustrie diende te worden ontmanteld en alle zware wapens dienden te worden ingeleverd en overgedragen
aan de geallieerden. Voor het Duitse volk was het uit 440 artikelen bestaande dictaat onaanvaardbaar.
Alleen de USPD ging ermee akkoord uit angst dat het er anders nog erger uit ging zien.
Alle links van de Rijn gelegen Duitse gebieden vielen aan Frankrijk en rechts van de Rijn moest een zone van 50 km worden 'ge-
demilitariseerd'. Deze zone gebruikte Frankrijk voor het doel van represaille-bezetting op het moment dat Duitsland niet aan zijn
betalingsplichten kon voldoen.
Duitsland raakte in het Noorden gebieden kwijt aan Denemarken, in het Oosten aan Polen en in het Zuiden aan Italië.
Aansluiting van Oostenrijk aan Duitsland werd door de geallieerden uitdrukkelijk verboden. Duitsland stond voor een enorme opga-
ve: Het gold om in mogelijkst korte tijd een leger van rond zes miljoen militairen naar huis te brengen en te demobiliseren en sa-
men met bijna drie miljoen arbeiders uit de wapenindustrie in een civiele economie onder te brengen. Daar kwam nog bij dat de
schuldenlast waarvan de exacte hoogte nog niet eens bekend was, de industrie verlamde en investeringen tegen hielden. Dat en
het feit dat de export praktisch volledig stil was komen te liggen, niet alleen omdat veel exportlanden net nog vijand waren geweest
maar ook omdat landen die niet aan de oorlog hadden deel genomen, de tijd hadden gebruikt om naar andere importlanden om te
zien, zorgden ervoor dat Duitsland bijna failliet was, al werd op alle mogelijke manieren geprobeerd het landelijk bankroet te voor-
komen.
Doordat het Rijk het faillissement niet wilde accepteren, werd het nationale geld met sprongen minder waard, maar dat verlaag-
de tegelijkertijd ook de schuld die de staat aan de eigen bevolking had in zover die toeleverancier was geweest. In eerste instantie
heerste er dus algehele armoede en groeide de onrust weer in het volk.