Terwijl de republiek aan de ene kant steeds meer grip kreeg op de tegenstand van links, kwam aan de andere kant, van rechts,
een nieuwe macht op: In de houding van de regering tegenover de overwinnaar teleurgestelde militaire groeperingen maakten zich
sterk voor een rechts-radicale beweging die zowel uit officieren als manschappen bestond. De officieren, voornamelijk traditioneel
monarchistisch, vreesden, door de nieuwe sociaal-democratische regering aan de kant te worden geschoven, terwijl de manschap-
pen niet verder kwamen dan radicaal nationalistische gevoelens die in de nieuwe regering ook geen weerklank vonden.
Het was in Berlijn, op 13 maart 1920 - Leden van de marinebrigade Ehrhardt onder leiding van de voormalige generaalland-
schapsdirecteur van Oost-Pruisen en medeoprichter van de nationalistische Vaderlandspartij uit 1917, Dr. Wolfgang Kapp, en met
hulp van de organiserende generaal Walther Freiherr von Lüttwitz, bezetten in de ochtend van die dag Berlijn.
Directe aanleiding voor de coup-poging was het regeringsbesluit om de Freikorpse, de militante organisaties van terug gekeerde
en nog niet gedemobiliseerde frontsoldaten, te ontbinden omdat hun aantal het vredesverdrag schond, dat Duitsland slechts een
licht bewapende legermacht van 100.000 man toestond. Telde men de Freikorpse daarbij op, kwam men al snel op een totaal van
250.000 man onder de wapenen. Begin maart kwam de order dat de Marine-brigade Ehrhardt moest worden ontbonden. De offi-
cieren van de brigade waren echter niet van plan om aan dat bevel gehoor te geven. Ook begrijpelijk, want de kameraden vonden
dat ze zich als politieke eenheid nuttig konden maken in de strijd tegen een sterker wordende politieke tegenstander van links.
Kapitein Ehrhardt riep de hulp in van generaal Walther Freiherr von Lüttwitz, commandant van de Reichswehr in Berlijn.
Lüttwitz, organisator van Freikorps-eenheden en fervent mo-
narchist, zoals de meeste militairen van rang, nam contact op
met rijkspresident Friedrich Ebert en minister van defensie, Gu-
staf Noske, met de bedoeling de ontbindingsorder ongedaan te
krijgen. Maar Ebert weigerde. Daarop gaf Lüttwitz opdracht aan
Ehrhardt om met zijn brigade naar Berlijn op te rukken en de stad
te bezetten. Toen de brigade Berlijn binnen viel, gaf Noske aan
de Reichswehr bevel om de opstand neer te slaan maar het leger
weigerde het bevel op te volgen met de reden: "Reichswehr
schiet niet op Reichswehr!"
De regering vluchtte over Dresden naar Stuttgart. Maar de
opstand mislukte desondanks door het feit dat de Reichswehr en
de overige Freikorpsen zich niet bij de opstandige brigade aan-
sloten en de ministeriële bureaucratie niet mee werkte. Boven-
dien gaf de Rijksbank geen geld en een algemene staking van
de arbeiders verlamde het financiële leven.
De communisten en arbeidersraden gebruikten in verschil-
lende steden het moment om een eigen revolutie in gang te zet-
ten. In het Ruhrgebied werd een 'Rote Armee' opgericht. De op-
Voor het begrip van de Duitse staatkundige situatie, moet rekening worden gehouden met het feit dat, zoals gezegd, het eigen-
lijke Duitsland, zoals dat tijdens de regeringsperiode van Weimar en daarna bestond, nog betrekkelijk jong was. Het was de creatie
van Graaf Otto von Bismarck die de, in politiek opzicht tamelijk betekenisloze, Duitse landen en staatjes na de voor Duitsland zo
succesvolle oorlog met Frankrijk van 1870-71 samen smeedde tot één van de machtigste landen van Europa onder de niet altijd even
graag geziene leiding van Pruisen. Die oorlog van 1870-71 speelde, zoals eerder aangekaart, een overheersende rol in de maatrege-
len die Frankrijk na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland meende door te moeten zetten, gedeeltelijk tegen de zin van de overige
geallieerden in. Voor een deel werd daarmee de basis gelegd voor de Tweede Wereldoorlog. Dit samenvoegsel van Duitse landen
bleek nog steeds een kwetsbaar geheel in tijden van crisis, vooral omdat die landen nog steeds een soort van autonomie handhaaf-
den die in het geheel, zeker onder de heersende omstandigheden, niet absoluut praktisch was. Zo hadden al die landen hun eigen
regering die haar vertegenwoordigers in het parlement van de nieuwe Reichstag had zitten. De tegenstellingen tussen deze afge-
vaardigden waren soms nogal groot omdat sommige Duitse landen een ultra-linkse koers hadden gekozen, terwijl andere zich ge-
matigd socialistisch of zelfs liberaal-democratisch opstelden.
Vanaf 8 april 1917 ontstonden er in diverse Duitse landen zogenaamde Raden, politieke machtgroepen, voornamelijk gevormd
door arbeiders of soldaten die probeerden greep te krijgen op de voorlopige regering. Onder de arbeiders waren het vooral draaiers
uit de oorlogsindustrie die met stakingen hadden geprobeerd, het einde van de oorlog te bespoedigen en de sociale hervormingen
af te dwingen. Veelal waren ze niet eens van plan om de sociale structuur van het land omver te werpen, zoals de links-radicale
groeperingen die de lijn van Moskou wilden volgen. Toen de raden eenmaal in actie kwamen, na dat incident in Kiel, capituleerden
de plaatselijke overheden alras voor het oprukkend geweld maar het lukte de radicalen niet om een leger op de been te brengen.
Vaak ontbrak het ook aan krachtige leiders of miste men een duidelijke structuur.
In het toenmalige Rijksparlement heerste als grootste partij de Meerderheids-SPD van Friedrich Ebert. In tegenstelling tot de
Arbeider- en Soldatenraden, had hij zich de steun van het Rijksleger weten te verwerven. Dat was ook nodig, wilde men het pro-
bleem van bijna zes miljoen soldaten die terugkeerden in een ontregelde maatschappij, net als ongeveer drie miljoen arbeiders uit
de oorlogsindustrie die een nieuwe bestemming moesten gaan vinden en dat in een land dat niet alleen financieel verlamd was
door een enorme schuld maar dat bovendien ook nog een gigantisch spook van reparatiebetalingen aan de geallieerden te wachten
stond waarvan de hoogte nog niet was vastgesteld. Daar kwam nog bij dat aan het einde van de oorlog die Duitse Mark nog slechts
een kwart van zijn oorspronkelijke marktwaarde had, omdat het Rijk eerst geld had geleend om de kosten van de oorlog te finan-
cieren en vervolgens tot aan het einde van de oorlog verhoogde hoeveelheden papiergeld heeft laten drukken.
Aan het volk was verteld dat, na de overwinning, de verliezers alle investeringen zouden moeten vergoeden, niet vermoedend
dat Duitsland zelf de verliezer zou worden. Naast deze financiële ramp, was er nog de eerder genoemde demobilisatie van het
leger die kapitalen verslond. Daarbij kwam nog het feit dat de export door de oorlog praktisch stil was komen te liggen. Bovendien
moesten levensmiddelen en andere gebruiksgoederen worden ingevoerd omdat de oorlogsindustrie de civiele productie van goe-
deren en grondstoffen volledig had uitgehold. En niemand durfde toe te geven dat het land feitelijk failliet was. Om de massa's
rustig te houden, werden sociale hervormingen aangekondigd, maar door het enorme geldgebrek kwam men niet verder dan graag
gehoorde aankondigingen. Toch werden er maatregelen genomen om de ergste nood te verzachten, wat op zich ook weer kapita-
len verslond.
Voor de staat had de enorme geldontwaarding echter ook een voordeel: De oorlogsschuld aan het eigen volk smolt als sneeuw
voor de zon. De industrie produceerde erop los zolang er grondstoffen waren, want er was gebrek aan van alles. Alleen de midden-
stand was de gebeten hond, al was men daar nog het trouwst geweest aan de monarchie. Doordat men in het nieuwe Duitsland
alleen maar kon kiezen tussen links en rechts en het socialisme voornamelijk werd bedreven door het proletariaat, kon de midden-
stand, politiek gezien, voor zijn gevoel nergens anders heen dan naar rechts en werd op die manier in de arme gedreven van de
radicalen die op den duur in Duitsland de dienst uit zouden gaan maken.
Terwijl de geldpersen dag en nacht bleven draaien om het idee van een nog bestaande economie in leven te houden, probeer-
den bepaalde industriëlen en handelaren van de op hand zijnde financiële ramp van een totale geldontwaarding te profiteren door
zoveel mogelijk materiaal in huis te halen. Zij hadden geen belang in een socialistisch Duitsland en gokten massaal op rechts. Maar
in eerste instantie werden zij teleur gesteld, want de twee grote pogingen van rechts om de macht in Duitsland met geweld naar
zich toe te trekken, mislukten.
Nadat pogingen tot staatsgreep van zowel rechts als links door de regering, met behulp van de Reichswehr, waren tegen gehou-
den en in de kiem gesmoord, kon aan de herwaardering van het geld worden begonnen.
Die toch al moeilijke stap werd door de geallieerden niet vereenvoudigd doordat nu de eisen van de reparatiekosten op tafel
kwamen. Omdat het geld in Duitsland niets meer waard was en de geallieerden Duitse exportgoederen weigerden te accepteren
(men zat niet te wachten op goedkope Duitse producten die invloed konden hebben op de eigen productmarkt), kon alleen in goud
worden betaald. Daarnaast had Frankrijk het Ruhrgebied bezet en was niet van plan om daar ooit weer te vertrekken, waarmee een
groot deel van de mogelijkheid voor Duitsland om ooit niet alleen uit de financiële ellende van de geldontwaarding te herrijzen
maar ook tegemoet te komen aan de reparatie-eisen van de geallieerden, teniet werd gedaan of in ieder geval praktisch onmogelijk
gemaakt. Daar kwam nog bij dat de geallieerden weigerden om open kaart te spelen en duidelijke afspraken te maken. In plaats
daarvan kwamen ze aandraven met dreigementen van represailles en deadlines. Het duurde tot 1925, voordat er duidelijkheid kwam
over de vraag hoe de geallieerden de financiële toekomst van Duitsland zagen, wat werd opgesteld tijdens de Dawes-onderhande-
lingen en werd vastgelegd in het verdrag van Locarno in oktober 1925. Op dat moment was de herwaardering van het geld een feit
en was de financiële situatie in Duitsland best wel stabiel te noemen. De rust was terug gekeerd, maar een vetpot was het niet.
De schijnbare rust in huis was maar van korte duur. Een nieuwe, grotere bedreiging trok in donkere wolken boven het land van
Bauhaus en Dadaïsme samen. Duitsland had enorme leningen vanuit voornamelijk Amerika gekregen, waarmee niet alleen de oor-
logsschulden werden afbetaald, maar ook intern grootschalige projecten van wegen- en sociale woningbouw, van ziekenhuizen en
onderwijsinstellingen werden gerealiseerd. Duitsland leek de oorlog te boven zijn gekomen en stoomde een glanzende, spranke-
lende toekomst tegemoet. Wie kent niet de beelden van het Berlijn uit de jaren 20? Ufa maakte de ene film na de andere. Het kon
niet meer stuk. Maar er waren ook waarschuwende geluiden, zoals die van de minister van buitenlandse zaken, Gustaf Stresemann,
die zich zorgen maakte over het heersende optimisme en het gebrek aan beperkende en bezuinigen de maatregelen. Naast corrup-
tie van grote bedrijven, was daar de donderwolk van 1,5 miljoen werkelozen die gefinancierd moesten worden en die niets oplever-
den. Intussen ging de inflatie voor de onderste lagen van de bevolking gewoon door. Het werkeloze en uitzichtloze proletariaat ves-
tigde zijn hoop op ultra-links, terwijl de verarmde middenstand, uit de winkels gedreven door de snel opkomende supermarkten en
verarming van de arbeidersklasse, naar rechts lonkte en zijn heil zocht bij de politici die een gouden toekomst voorspelden zoals
ene Adolf Hitler die lid was geworden van de DAP en daar een bliksemcarrière had gemaakt, wat resulteerde in een nieuwe naam
voor de partij die in 1932 met 37,3% van de stemmen de verkiezingen won en van dat ogenblik aan 13 jaar het politieke en sociale
gezicht van Duitsland zou bepalen.