Al in 1934 stond in het officiële handboek «Mädel im Dienst» dat
de 10 tot 14 jaar oude meisjes moesten kunnen handwerken en
koken en voor de warmte in de "vaderlandse haard" dienen te
zorgen. Ook zouden ze het huis gezellig moeten kunnen maken.
"De persoon van de Duitse vrouw behoort aanvullend naast
de persoon van de Duitse man te staan. Hun vereniging betekent
die wedergeboorte van ons volk als ras.”
Met zicht op die voor het voortbestaan van de volksgemeen-
schap te vervullende eugenetische opgaven verklaarde men de
meisjes tot het ras-geweten van de staat. De 'echte Duitse meid'
moest "hoeder zijn voor de zuiverheid van het bloed en van het
volk en moest helden uit de zonen van het volk maken."
Net als bij de jongens, lag het zwaartepunt van het activiteiten-
aanbod bij de BDM bij tochten, wandelingen en veld-marsen met
bepakking, vaak gevolgd door kampvuren waarop werd gekookt,
begeleid met gemeenschappelijke zang.
Er werd ook aan volle-maan-bezichtiging gedaan met aanslui-
tend overnachtingen in hooischuren in de omgeving. Er waren
voorstellingen van sprookjes-toneel en poppenspel, volksdans en
fluitconcerten en natuurlijk mochten sportevenementen niet ont-
breken, de traditionele bezigheden voor een gezonde en sterke
opgroeiende generatie. Terwijl er bij de mannelijke leden van de HJ diverse afdelingen voor speciale training zorgden, bestond deze
verdeling bij de meisjes niet, behalve voor de "Gesundheitsmädeldienst" (hier komt de NS-Schwesternschaft voorzichtig om de hoek
kijken) en de voor beide partijen geldende 'Landdienst', waarbij de boer werd geholpen bij het oogsten of andere seizoen-werk-
zaamheden.
Naast de twee genoemde specialiteiten, genoot de mannelijke HJ specialisering in motor-, ruiter- en vliegeniers-HJ, waartoe de
meisjes geen toegang hadden. Terwijl de jongens getraind werden op kracht en doorzettingsvermogen, probeerde men de meisjes
door gymnastiek aantrekkelijker te maken. Hun sport was gericht op hun anatomische eigenaardigheid en toekomstige moederrol.
In de wintermaanden hoorden handenarbeids- en knutsel-avonden in de verenigingsgebouwen tot het activiteitenprogramma. Een
tijdgenote beschreef:
"Die clubavonden, voor welke men in donkere, smerige kelders bijeen kwam, onderscheidden zich van de rest van het
bestaan door een fatale inhoudsloosheid. De tijd werd met inzamelen van contributie, met het bijhouden van eindeloze
lijsten en het in rammen van liedjesteksten plat geslagen, waarvan de taalarmoede ondanks redelijke moeite niet te
missen was.
Commentaren over politieke tekst, bij voorbeeld uit «Mein Kampf», eindigden in de regel in algemeen stilzwijgen.
Onze groepsleidster was verkoopster in een brillenwinkel...
Beter herinneren kan ik mij de weekend-reizen met de wandelingen, de sport, de kampvuren en het overnachten in
jeugdherbergen. Soms waren er spellen buiten in de natuur met groepen uit de buurt. Als er rivaliteit heerste tussen
twee groepen, kon het spel nog weleens in een knokpartij ontaarden. Wat een buitenstaander daarvan zou hebben
gedacht, van een stel om een vlaggetje knokkende meiden, durf ik me niet eens voor te stellen."
In maart 1931 nam Gruber afscheid als Reichsführer van de HJ.
Het HJ-hoofdkantoor werd van Plauen naar München verplaatst.
Tot nu toe was de 'Bund Deutsches Jungvolk' (de kleintjes) een
zelfstandige organisatie van de NSDAP, maar nu werd deze club
een onderdeel van de HJ en daarmee schoven ook de regels op.
Als de jongen 15 werd, moest hij voortaan in de eigenlijke HJ
worden opgenomen, 18jarige gingen nog steeds naar de SA.
Na Grubers afscheid, moest er een nieuwe 'Reichsjugendführer'
komen. De ogen van de partijleiding richtten zich op ene Baldur
von Schirach die op de dag van de oprichting van de partij slechts
als boodschapper fungeerde. Sinds 1929 was hij echter al leider
van de Nationalsozialistische Studentenbund. Hitler zelf benoem-
de hem in oktober 1931 tot 'Reichsjugendführer' van de NSDAP.
Hij had toen de rang van een SA-Gruppenführer. Vanaf dat mo-
ment leidde hij niet alleen de HJ en al haar afdelingen, maar ook
de NS-Schülerbund (nationaalsocialistische scholieren-verbond).
In maart 1932 beëindigde Hitler de connectie tussen HJ en SA want er dreigde een statelijk verbod van de SA die weer eens te
ver was gegaan in de ogen van de regering van Weimar. Desondanks kon Hitler een tijdelijk verbod van de HJ op 13 april 1932 niet
voorkomen. Nu was het lidmaatschap van de HJ nog vrijwillig. Daarom beweerde von Schirach trots dat de HJ in de afgelopen maan-
den om 35.000 leden was gegroeid. Na opheffing van het verbod van SA en HJ maakte von Schirach zich meester van de totale lei-
ding van 'NS-Jugendarbeit' (het heeft niets te maken met kinderarbeid maar meer met het werk aan kinderen en jeugd in het alge-
meen. Ook de kerken hadden een dergelijk takendomein waar de jeugd niet met politieke aspecten van het leven bekend werd ge-
maakt maar met religieuze.).
Hij bracht tevens de 'NS-Schülerbund' bij de HJ onder en centraliseerde structuur en leiding. Tevens begon in 1932 de creatie en
opbouw van 'HJ-Betriebszellen', een organisatie die de jeugd in bedrijven onder de invloed van de partij moest brengen.
We moeten hier even rekening houden met het feit dat er in het
Duitsland van de Weimarer Republiek diverse jeugdbewegingen
actief waren buiten de HJ en ze waren allemaal groter en mach-
tiger. Zowel katholieke als protestantse kerken hadden zeer ac-
tieve jeugdorganisaties en daarnaast had de KPD (communis-
tische partij) een sterke jeugdbeweging. Naast deze organisaties
was de HJ maar een behoorlijke minderheid. Het feit dat zij on-
derdeel waren van de gehate SA, hielp daar ook niet bij. Deson-
danks wist de NSDAP op de 'Reichsjugendtag' van de HJ op 1 en
2 oktober 1932 ongeveer 80.000 jongeren op de been te bren-
gen die zeven uur lang in militaire marscolonnes aan hun
'Führer' voorbij marcheerden. Het gevolg: Tot ieders verrassing
werd de HJ opgenomen in het rijks-comité voor de Duitse jeugd-
organisaties, waarin alle Duitse jongerenorganisaties vrijwillig
waren verenigd.
Großdeutscher Bund op stap. Deze jeugdorganisatie, een verbintenis van diverse
jongerenorganisaties waaronder de Duitse padvindersvereniging onder bescherm-
heerschappij van vize-admiraal Adolf von Trotha, een vriend van generaal-veld-
maarschalk von Hindenburg, wilde aanvankelijk niets weten van de Hitlerjugend,
maar was net zo nationalistisch ingesteld. Van deze beweging werd beweerd dat ze
probeerde, de Hitlerjugend aan de rechter kant in te halen.
Bij hun enige grote landelijke optreden werden grapjes over von Schirach ge-
maakt en HJ-uniformen verbrand, totdat politie in samenwerking met SA en HJ een
einde aan de pret kwamen maken.
Von Trotha vermeed een gewelddadige confrontatie en de diverse organisaties
gingen vreedzaam uiteen, elkaar van ver ten afscheid groetend met hoorn-signalen
en fanfarengeschal.
Vlaggen-appel van een vereniging van de Großdeutsche Bund. Sommigen
droegen zelfs sabels, een padvindersmes voldeed dus niet. Terwijl de gemeen-
schappelijke vlag een rood hakenkruis op een zwarte ondergrond vertoonde,
worden door deze groep vlaggen gedragen die moeten herinneren aan de Duitse
Orde. Het was allemaal traditioneel nationalistisch wat de wind waaide.
Begin 1933 was het ledental van de totale Hitlerjugend gestegen
tot 108.000. Tot nu toe was alles nog op vrijwillige basis gegaan
want de partij had de laatste verkiezingen nog niet gewonnen.
En ook, toen de buit binnen was, deed de partij nog moeite om
leden voor de Hitlerjeugd te winnen, veel moeite. Alles werd uit
de kast getrokken. De propagandamolen draaide op volle toeren
met trektochten en tentenkampen. Ruiter-, vlieger-, marine- en
verbindings-HJ demonstreerden hun technische en sportieve
vaardigheden en evenementen die terug grepen naar symbolen
en rituelen uit een ver verleden moesten aan een gezamenlijke
afkomst en geschiedenis herinneren.
Op 5 april 1933 bezette de HJ onder leiding van von Schirach het
hoofdkantoor van de Reichsausschuß deutscher Jugendverbände
(rijks-comité voor jongerenverenigingen), waar zij eerder zo ver-
rassend in waren opgenomen. Men had dus een Koekkoek in het
nest gehaald. Deze heldendaad was voor Hitler aanleiding genoeg om Baldur von Schirach op 17 juni van dat jaar tot "Jugendführer
des Deutschen Reiches" (Rijksjongerenleider) te benoemen. Als zodanig werd von Schirach hoofd van het door hem bezette comité
en behield deze post tot 22 juli 1933. Nu moesten de tot dan toe onafhankelijke jeugdleiders nog leren uit welke hoek de wind
waaide en daarom trommelde hij de van hun macht ontdane jeugdleiders bijeen in een "Jeugdraad". Sommigen hadden tegen de
bezetting geprotesteerd, maar nu bleek dat von Schirach best wilde praten, kwamen ze allemaal, de leiders van de protestantse en
katholieke jongerenbonden en wat zich in Duitsland in begin van de jaren dertig van de vorige eeuw met jeugd en sport bezig had
gehouden.
Historicus Rolf Schörken legt de positie van de HJ in het Derde
Rijk als volgt uit:
"De nationaalsocialistische staat zag zichzelf als de belicha-
ming van het 'jonge' Duitsland" en "zag in de jeugd de belang-
rijkste drager van een politiek-militaristische vorming van de toe-
komst."
De HJ moest de jongeren vroegtijdig op hun taak en rol als
nationale ras-elite voorbereiden en moest er op letten dat al het
zwakke werd veracht en uitgeroeid en diende tevens de jeugd
op hun rol in een toekomstige oorlog voor te bereiden. En omdat
die hele staat autoriteitsgetrouw maar naar één man opkeek en
luisterde, hadden de opmerkingen van hun Führer ook op het
gebied van de opvoeding absoluut gewicht. De korporaal was tot
staatsfilosoof verheven. Al in de gevangenis in 1923 had Hitler
zijn ideeën over opvoeding vereeuwigd in zijn staatshandleiding
«Mein Kampf» die aan elk nieuw bruidspaar als huwelijksgeschenk op hun gezamenlijke weg werd mee gegeven. Volgens de letter
van dat geschrift, moest een lichamelijk en geestelijk “onbedorven geslacht” gekweekt worden, “dat bewust weer terug vindt naar
het primitieve instinct” en dat alles diende te bestrijden wat volgens Hitlers voorstelling in de Europees-christelijke civilisatie tot
“weekheid” en degeneratie van de nationale wil tot handhaving had geleid.
In de bekende massa-evenementen verkondigde Hitler zijn opvoedingsdoelen beeldend. Zo eiste hij in zijn toespraak van 14 sep-
tember 1935 voor rond 50.000 HJ-jongeren in het stadion van Neurenberg dat zij “snel als de windhonden, taai als leer en hard als
Krupp-staal” moesten zijn: “Er wordt niets in het volksleven cadeau gegeven; alles moet bestreden en veroverd worden. Jullie moe-
ten leren, hard te zijn, ontberingen te trotseren zonder ooit in te storten.”
Het ging dus om een lichamelijk activisme dat als basis en doel van de opvoeding werd gezien en nagestreefd en die de energie
van de jongeren doelgericht tot iets nuttigs moest maken. Daarvoor waren een bijna oneindig aantal wedstrijden en prijzen bedacht
die de strijdvaardigheid en overwinningsdrang van de jongeren tot plicht maakte. En men geloofde er massaal in.
“Alleen strijd en overwinning verschaft zowel de enkeling als ook het totale volk trots en zelfvertrouwen tegenover zijn vijan-
den,” schreef een HJ-leider in zijn proefschrift.
De eisen waren gesteld, nu nog de stimulans voor de uitvoering. Ook daaraan was gedacht. Net zoals nu nog bij de padvinders,
kon men bij de HJ zijn waarde demonstreren door een aantal rangonderscheidingen en prestatie-insignes. Wat voor de volwassen
man in het leger werkt, dat doet het zeker bij de jongere in sterkere mate. Dat doet me denken aan een anekdote, ooit verteld door
oorlogsvliegenier Ernst Udet over zijn ervaringen als vliegenier in de Eerste Wereldoorlog.
Toen de eerste vliegtuigen in die oorlog werden ingezet als verkenners voor de artillerie en de generale staf, waren die machi-
nes niet bewapend. Alleen de piloot had een handvuurwapen bij zich voor noodgevallen en onverwacht contact met de tegenstan-
ders. De kans dat je met een pistool, al vliegend, een eveneens vliegende tegenstander zou raken of zelf neer zou kunnen halen
was zo klein dat de overheid bedacht dat degene die dat vijf keer zou lukken, wel toe was aan de hoogste onderscheiding die Duits-
land kende en dat was de Pour le Mérite uit de tijd van Frederik de Grote. Maar na de uitvinding van het machinegeweer en van pro-
peller-beschermende apparatuur was het nog wel lastig maar niet meer onwaarschijnlijk dat men op een dag wel een of twee vlieg-
tuigen van de tegenstander neer haalde. Maar de onderscheiding en zijn voorwaarde bleef voorlopig van kracht en dus liepen op
een gegeven moment een behoorlijk aantal piloten met een Pour le Mérite aan een lintje om hun nek rond. Toen onze Udet ook
zijn Pour le Mérite had ontvangen en met zijn vriendin langs een Duitse kazernepoort liep, sprong de dienstdoende wacht in de
houding. Udet begreep het niet goed en liep er nog eens langs waarbij het tafereel zich herhaalde. Later hoorde hij dat elke soldaat
een drager van de Pour le Mérite diende te groeten. Dáár zijn onderscheidingen voor gemaakt. Ze zijn niet alleen bedoeld om de
drager te eren of te bedanken voor gedane arbeid maar ze horen de drager te onderscheiden van de rest van het rapaille als aan-
moediging voor diezelfde rest. En wat belangrijk geacht wordt door volwassenen, wordt helemaal als geweldig ervaren door
opgroeiende jeugd.
Hiernaast: Ernst Udet, naast Man-
fred von Richthofen, een lichtend
voorbeeld voor de mannelijke Duit-
se jeugd. In tegenstelling tot von
Richthofen, was hij niet van adel en
heeft de 1ste wereldoorlog over-
leefd. Hij was echter niet alleen
held maar hij was tevens te goed
voor de nazi's want als beroemd
oorlogsheld en vliegenier, kreeg hij
een hoge post bij de nieuwe lucht-